Met bakken viel het uit de hemel. Regengeur ontbrak. Veel te hard voor petrichor. Je kent het vast wel. De typische geur die je kan ruiken op een zomerse dag wanneer regendruppels uiteenspatten op grond die lange tijd niet beregend is.
Acht minuten. Slechts acht minuten en we zouden er zijn.
Ik deed mijn best. Zij deed haar best. Op zulke momenten zijn we echt een team, ook al zijn we dan maar met z’n tweeën.
Om te versnellen, van mijn vierde naar mijn zesde. Plus standje turbo. Driekwart rotonde, grote bocht, langs de haven over de klinkers in één rechte lijn om vervolgens daar, aan het einde te moeten wachten bij dat ellendige stoplicht.
Zo vaak heb ik gedacht dat fietsers met regen voorrang moeten krijgen. En wat nou als een stoplicht geen stoplicht heet maar iets met doorrijden?
Intussen waren ook donder en bliksem van de partij. Bij elke lichtflits dook ze ineen. Onweer maakt haar angstig.
Gelukkig, het einde van de rit kwam in zicht. Nog twee keer rechts en drie keer links. Als twee verzopen katten kwamen we aan. Wat kan het op zo’n moment toch fijn zijn het geluid van een sleutel te horen die ronddraait in zijn slot.
Mijn plek in de schuur was nu aangenaam van temperatuur en minder broeierig dan de afgelopen dagen. Vanachter het raam hoorde ik de paardenbloemen samen met het gras juichen. Wat waren zij blij met deze sloot water.
Zo zie je maar weer.